1 Gelukkig, wie niet volgt de slechte raad

vorige pagina
[1]
Gelukkig, wie niet volgt de slechte raad,
wie niet de weg van goddelozen gaat,
of samen eet, met wie alleen maar spot.
Gelukkig is, wie hoort naar 't woord van God,
wie hoogste vreugde aan zijn wet beleeft
en dag en nacht aan haar
zijn aandacht geeft.
[2]
Zo'n leven is gelijk een frisse boom
die is geplant nabij een waterstroom,
die groeit en bloeit,
zijn vruchten draagt op tijd,
in hitte nimmer aan verdorring lijdt.
Het gaat hem wel,
't gelukt hem wat hij doet.
God zegent zulk een mens
met overvloed.
[3]
Met goddelozen zal het zo niet gaan;
zij zijn het kaf
dat wegwaait van het graan.
Zij houden in 't gericht van God geen stand,
als God hen uit gelovig Isr'el bant.
Rechtvaardigen wijst Hij de juiste baan.
De weg van goddelozen zal vergaan.