[1]
God, luister naar mijn bidden,
naar mijn geroep, o Heer.
Wees mij toch niet verborgen,
nu ik in nood verkeer.
Schenk mij uw volle aandacht,
nu ik U roep steeds weer.
Geef haastig antwoord, Here,
redt mij ook deze keer.
[2]
Als rook vervliegt mijn leven;
in mijn gebeente gloeit
een vuur, dat mij doet dorren
als gras dat niet meer groeit.
Mijn botten doen mij kreunen;
een kraai in de woestijn,
een uil in de ruïnes -
zo moet mijn leven zijn.
[3]
'k Word dagelijks beledigd;
ik ben omringd van spot.
Mijn naam is in hun monden
een bitt're vloek, o God.
U geeft mij stof te eten,
't zijn tranen die ik meng.
U greep mij en verwierp mij
als gras dat is verzengd.
[4]
Maar Heer, U bent de koning
voor eeuwig en altijd.
Door alle generaties
noemt men uw naam verblijd.
Want komen zult U, Here
en omzien naar uw stad.
Nu is die tijd gekomen,
naar Sion leidt uw pad.
[5]
Toon nu uw medelijden
Jeruzalem, o Heer.
Uw knechten zien haar stenen
en puin met hartenzeer.
Dan kennen alle volken
voor God een diep respect.
De koningen erkennen
zijn macht en intellect.
[6]
Want God heeft doen herbouwen
zijn eigen Sion-stad.
Hij is daarin verschenen,
die heerlijkheid bezat.
Hij hoort naar de berooide,
wijst zijn gebed niet af.
Zijn arme volk mag leven
uit wat God hen steeds gaf.
[7]
Beschrijf voor de geslachten,
die eenmaal komen gaan,
dit werk van God de Here,
opdat ook zij verstaan:
God heeft vanuit de hoge,
vanuit zijn tempelpracht,
zich naar ons neergebogen
en redt ons door zijn kracht.
[8]
Hij heeft gehoord het zuchten
van wie gevangen zijn
en de ter dood gedoemden
bevrijdt Hij uit hun pijn.
Men looft God in Jeruuz'lem,
heel Sion brengt God eer,
wanneer de volken komen
en dienen Isr'els Heer.
[9]
U hebt bekort mijn leven,
gebroken is mijn kracht.
Mijn God, hoor mij nu vragen
vanuit mijn diepe nacht:
beëindig niet mijn leven
in 't midden van mijn tijd.
Dat vraag ik U, die voortleeft
in alle eeuwigheid.
[10]
Ooit schiep U deze aarde,
op vastheid gefundeerd.
De hemel is uw handwerk
in luister gecreëerd.
Dat alles zal verdwijnen,
maar U houdt eeuwig stand.
't Zal als een kleed verslijten,
verwijderd door uw hand.
[11]
U blijft voorgoed dezelfde,
getrouw in eeuwigheid.
Uw leven neemt geen einde;
U overleeft de tijd.
Wij zijn uw knechten, Here.
Geef aan ons nageslacht
uw veilige bescherming,
aan elk die U verwacht. |
|