1. Dit is mijn hand en dat mijn voet.
'k Heb ze allebei nodig;
waar moet ik heen als een het niet doet?
Niets is er overbodig.
'k Heb mijn voeten nodig om te lopen
en mijn handen om mijn schoenen vast te knopen.
Hand, voet, knie, oog, oor, neus, keel,
alles is nodig, niets te veel.
Alles is nodig, niets te veel.
2. Mijn hand kan met zeggen tegen mijn voet:
`Ik heb jou met nodig.'
Stel je eens voor, dan ging het niet goed.
Niets is er overbodig.
Want al kan ik met mijn handen ballen,
zonder m'n voeten zou ik op mijn snufferd vallen.
Hand, voet, knie, oog, oor, neus, haar,
alles is nodig voor elkaar.
Alles is nodig voor elkaar.
3. Ik ben de hand en jij de voet;
wij zijn allebei nodig.
Wat ik met kan, kun jij juist goed.
Niemand is overbodig.
Jij bent gemaakt om mee te spelen,
te lachen en te huilen en alles mee te delen.
Niemand is minder, niemand is meer.
Ieder is nodig bij de Heer. Ieder is nodig bij de Heer. |
|