[1]
Nu ben ik veilig,
God, ik ben gerust;
ik kan weer zingen, spelen U ter ere.
De harp vertolkt mijn diepe levenslust,
ik wek het zonlicht met mijn lied, o Here.
U maakt mij van uw goedheid wel bewust,
opdat ik volken van uw grootheid Iere.
[2]
Tot aan de hemel
reikt uw liefdemacht.
Tot aan de wolken
is uw trouw voorhanden,
zichtbaar voor ieder die uw heil verwacht.
De schepping toont
de arbeid van uw handen.
God, laat aan ieder zien uw grote kracht,
boven de heem'Ien, over alle landen.
[3]
Help ons, o God,
U die zo machtig bent!
Schenk ons uw aandacht,
kom uw volk bevrijden
dat U verkoos, in liefde hebt gekend.
Geef door uw hand de zege in het strijden,
U, die een boodschap uit uw tempel zendt
over uw volk en over elke heiden.
[4]
God spreekt: "Met vreugde
kom Ik en verdeel
Sichem de stad, Ik zal Zukkot uitmeten.
Manasse, Gilead, ze zijn mijn deel.
Efraïm mag
mijn hoofdhelm voortaan heten.
Mijn heersersstaf is Juda's stam geheel;
opdat de aard' van mijn besluit zal weten!"
[5]
"Moab is Mij een waskom
en niet meer.
Op Edom zet 'k mijn voetzool
om te heersen.
Over de Filistijnen - Ik regeer!"
Wie zal ons helpen Edom t' overheersen?
Al had U ons verworpen eens, o Heer,
U bent het die de strijd ons zal beheersen.
[6]
Kom ons te hulp,
de tegenstand is zwaar,
want mensenkracht
kan niet uit nood bevrijden.
Maar met uw hulp
zelfs in het grootst gevaar
zullen we winnen, daar wij U belijden.
U loopt de vijand in zijn groot misbaar
onder de voet,
zij kunnen niet meer strijden. |
|