[1]
Geluk zal ieder mens beleven,
die vol ontzag voor God wil leven,
die vreugde vindt in zijn gebod
en eer betoont de goede God.
Zijn nageslacht ervaart ontzag
wanneer zij trouw zijn elke dag.
[2]
Zijn huis telt schatten vol van waarde
en altijd handelt hij rechtvaardig.
Hij is een licht in donk're tijd
voor wie zich aan de Here wijdt.
Hij is genadig, recht door zee
en leeft altijd goedgunstig mee.
[3]
Van woekerprijs wil hij niet horen,
hij doet zijn zaken naar behoren.
Het gaat hem goed, hij wankelt niet.
Zelfs wanneer hij het leven liet,
blijft de herinnering bestaan
aan een rechtvaardige van naam!
[4]
Hij is niet bang voor slechte tijding,
zijn godsvertrouwen is bevrijding.
Hij is standvastig, onbevreesd.
Dus vreest de vijand hem het meest.
De arme kent zijn gulle hand,
zijn eerlijkheid kent heel het land.
[5]
Zijn invloed groeit, hij stijgt in ere.
Wie zonder God leeft wil dit keren.
Zij zien het knarsetandend aan.
Door machteloosheid aangedaan,
gaan al hun plannen snel teniet
en rest hen niets dan leeg verdriet. |
|