[1]
Toen Is'rel uit Egypte kwam,
het land van vreemde taal en stam,
veranderde het huis van Jacob.
Want Juda werd Gods heiligdom
en Israël, zijn eigendom,
werd rijksgebied van God de Here.
Dit zag de zee, zij is gevlucht.
Ook de Jordaan trok zich terug.
[2]
De bergen sprongen als een ram.
De heuvels dansten als een lam.
Wat was er zee, dat jij toen keerde?
Jordaan, wat was 't dat angst afdwong?
Wat was er bergen dat je sprong?
O aarde, buig eerbiedig neder.
De rots versmelt tot één groot meer
door Jacobs God. Hij heerst als Heer. |
|