115 Niet ons, niet ons

vorige pagina
[1]
Niet ons, niet ons,
maar aan uw naam de eer.
Want U bent liefde,
trouw en waarheid, Heer!
De volken vragen: Waar is jullie God?
De heidenen verlagen zich tot spot.
[2]
Zie, in de hemel
troont nu onze God,
Hij doet zijn eigen wil, ja, zijn gebod.
En wat een heiden
ook met goud verbeeldt;
zijn god is mensenmaaksel, wat verveelt.
[3]
Hun gouden monden
maken geen geluid.
Geen licht komt in hun oog van binnenuit.
Geen reuk, gevoel,
geen voet, een doofstom lijk.
Wie beelden maakt, vertrouwt,
wordt beeldgelijk!
[4]
Maar Israël vertrouwt nu
op de Heer.
God helpt en Hij beschermt
hen zonder meer.
De Heer beschermt
de priesters met zijn schild.
Hun honger naar vertrouwen wordt gestild.
[5]
En allen die Hem vrezen
zingen blij:
Van God komt alle goeds.
Wat zegent Hij!
Hij zegent volk en priesters, iedereen.
En niemand slaat Hij over, nee niet één!
[6]
De Here zegent u, uw huisgezin.
Bij uw familie daalt Gods vrede in.
De Schepper, God van hemel en van aard'
vindt uw ontzag en trouw zijn zegen waard.
[7]
De hemel is
de troon van God, de Heer.
De aarde geeft Hij mensen tot zijn eer.
Waar uit de graven
God geen lof meer hoort,
daar brengen wij Hem hulde, ongehoord!