40 U kan ik niet missen

vorige pagina
[1]
U kan ik niet missen, U Jezus, mijn Heer!
'k Mis alles, wanneer ik uw bijzijn ontbeer,
bij licht en bij duister, in droefheid en vreugd,
in rijkdom en armoe, in grijsheid en jeugd.

Geen naam, die als d'Uwe mij vreugde bereidt,
geen hand, die als d'Uwe zo zachtjes mij leidt,
geen stem die als d'Uwe mijn oor zo bekoort.
Geen hart, dat als 't Uwe mijn smekingen hoort.
U kan ik niet missen, U, Jezus, mijn Heer!
'k Mis alles, wanneer ik uw bijzijn ontbeer!
[2]
U kan ik niet missen, als 't sterfuur genaakt,
wees Gij het, die dan aan mijn doodsponde waakt,
verdrijf dan mijn twijfel, mijn vrees en mijn klacht,
en voer mij naar 't licht door de duistere nacht!

En ben ik, geleid door uw liefd'rijke hand,
eens veilig in 'thuis van mijn Vader geland,
dan grijp ik een cither en zing U het lied:
"U kan ik niet missen, in eeuwigheid niet!
U kan ik niet missen, U, Jezus, mijn Heer!
Dank, lof en aanbidding, nooit mis ik U meer!"