[1]
Laat ieder
's Heren goedheid prijzen,
zijn goedheid is in eeuwigheid
Laat Israël Hem eer bewijzen,
zijn goedheid is in eeuwigheid.
[2]
Aärons huis moet blij getuigen:
zijn goedheid is in eeuwigheid.
Laat allen die Hem vrezen juichen:
zijn goedheid is in eeuwigheid.
[3]
Ik heb in angst
tot Hem gebeden,
toen heeft de Heer mijn stem gehoord.
Hij deed mij in de ruimte treden,
Hij leidt mij altijd veilig voort.
[4]
De Heer is bij mij, 'k zal niet vrezen:
wat deert mij dan een nietig mens?
De Heer wil mij een helper wezen,
Hij deed mijn vijand naar mijn wens.
[5]
't Is beter op de Heer te bouwen,
dan op een mens, hoe hoog geacht.
Door hen die op de Heer vertrouwen,
wordt nooit vergeefs op hulp gewacht.
[6]
Ik zag in 't rond de volken strijden,
ik werd omsingeld door geweld,
Hij schonk mij hulp aan alle zijden:
'k heb in zijn naam hen neergeveld.
[7]
Zij vielen aan als bijenzwermen -
mij hielp de naam van onze Heer.
Hij wou mij in de strijd beschermen,
ik overwon en sloeg hen neer.
[8]
Als doornenvuur zijn zij verdwenen,
dat met de voet vertreden wordt.
De Heer wou mijn zijn hulp verlenen,
juist toen ik haast was neergestort.
[9]
De Heer is mij tot hulp en sterkte,
Hij is mijn lied, mijn psalmgezang.
Hij was het die mijn heil bewerkte,
nu loof ik Hem mijn leven lang.
[10]
Hoort! Zegezang weerklinkt daarbinnen:
"Gods hand doet daden vol van kracht,
Gods rechterhand doet overwinnen,
Gods rechterhand heeft grote macht".
[11]
Ik leef en mag Gods werk belijden:
Hij heeft mij voor de dood bewaard.
Wel wou de Heer mij zwaar kastijden,
mijn leven heeft Hij toch gespaard.
[12]
Ontsluit de deuren voor mijn voeten,
de poorten der gerechtigheid:
daarbinnen wil ik God ontmoeten,
Hem loven die mij heeft bevrijd!
[13]
Dit is de poort
van 't huis des Heren,
die voor zijn volk wijd open staat.
U kom ik om mijn redding eren,
bij U slechts vond ik hulp en raad.
[14]
Tot hoeksteen wou de Heer verhogen
de steen, door bouwers diep veracht.
Dit is een werk van Gods vermogen,
een wonder, door geen mens verwacht.
[15]
Dit is de dag, van God verkregen,
waarop zich elk verheugen mag.
Wij bidden: Heer geef thans uw zegen,
geef voorspoed Heer op deze dag.
[16]
Gezegend zij de grote koning,
die in Gods naam ons nu ontmoet.
Gezegend zijt gij uit zijn woning,
waar heel zijn volk u blij begroet.
[17]
De Heer doet ons
het licht aanschouwen,
Hij is ons tot een hulp geweest.
Bindt bij het altaar vast met touwen
uw offerdieren voor dit feest.
[18]
Gij zijt mijn God, U zal ik loven.
O, Heer, ik prijs uw majesteit.
Zijn lof gaat alles ver te boven,
zijn goedheid is in eeuwigheid! |
|