[1]
Wat was ik blij toen men mij zei:
Kom nu, ga mee naar 's Heren huis.
Jeruzalem, jij bent nabij.
Binnen jouw poorten ben ik thuis.
[2]
Jeruzalem, stad uit één stuk,
omgeven door een muur van macht.
De stammen vinden hier geluk
als God geloofd wordt om zijn kracht.
[3]
De lof van God is vreugd en plicht,
voor Israël een blij gebod.
Hier zetelt David ten gericht:
Jeruzalem, de stad van God.
[4]
Vraag vrede voor Jeruzalem,
vraag voorspoed voor wie van haar houdt.
Dat vrede heerst in stad en stem.
Dat veiligheid het leven bouwt.
[5]
Uit liefde voor verwant en vriend
bid ik Jeruuz'lem vrede toe.
Uit liefde voor Gods huis en dienst
vraag ik aan God: "Heer, doe haar goed!" |
|