[1]
Kroont Hem! kroont hem!
Jezus, de dierb're Verlosser.
Stem, o aard, met al de verlosten saâm.
Eng'len monden roemen Zijn heerlijke liefde,
Looft, gij aarde, die zoete Jezusnaam:
Jezus! Jezus! Wie kan Uw liefde vatten?
Boven alles zijt Gij uitnemend schoon!
Lief'lijk, Jezus, zijt Gij ons onder tienduizend,
Dat heel d' aarde nu hare Schepper kroon'!
[2]
Hemelvreugde zal onze harten vervullen,
Als Gij d' arbeid van Uwe ziel zult zien;
Wij gaan heen om vissers
van mensen te wezen,
Die we als paarlen U, onze Koning, biên.
Trouwe Herder, neem Gij ons in Uw hoede,
In Uwe armen blijven wij wel bewaard.
Ons vertrouwen is, Heer, in Uwe belofte:
Ik ben met U tot aan het eind der aard'!
[3]
Weldra komt Hij!
dan zullen schaduwen vlieden
Voor de glans der blinkende Morgenster;
Zalig zij, die Hem in dit leven beminden,
Zie ze als priesters komen van heinde en ver.
Hij zal komen, komen als Vorst der aarde,
Dan zal ieder Hem in Zijn schoonheid zien.
Kroont Hem! kroont Hem!
roemt Zijn uitnemende liefde,
Laat die Koning de aarde nu hulde biên! |
|