[1]
Wij geven het niet over
Voor geld of eer of goed,
Dat licht op onze paden,
Die lamp voor onze voet;
Wij laten ons niet nemen,
Dat heerlijk Woord van God;
Die kostelijke Bijbel
Rooft ons geen tijd of lot.
[2]
De staf is 't voor de grijsaard,
De gids voor onze jeugd
Een zon die met haar stralen,
Ons jong gemoed verheugt;
Een sterk en machtig wapen
In strijd met zonde en lust,
En in de stervensure
Een peluwe der rust.
[3]
't Is 't eigen woord des Heren.
Dat van genaad' ons spreekt,
Dat als een sterke hamer,
De hardste harten breekt;
Dat als een zachte balsem,
't Gewond gemoed geneest,
't Is 't zaad der weêrgeboorte,
Dat strooit de Heil'ge Geest.
[4]
O, schrijf 't in onze harten,
Uw heilig woord, o Heer!
Dan vrezen wij geen satan,
Geen dood of oordeel meer;
Want bergen zullen wijken,
De wereld zal vergaan,
Maar 't Woord, het Woord des Heren,
Zal eeuwiglijk bestaan. |
|