137 Aan Babels stromen zaten wij

vorige pagina
[1]
Aan Babels stromen zaten wij.
Ons denken maakte tranen vrij
om Sions gouden stad.
Aan wilgen hingen wij de lier,
verdrukkers presten tot vertier:
zing ons wat Sion had!
[2]
Maar wie kan zingen
voor de Heer
op vreemde bodem - dat doet zeer -
van Sions gouden stad?
En liever mis ik nog mijn hand
dan ik vergeet mijn heilig land,
Jeruzalem, mijn stad!
[3]
Och liever miste ik mijn tong
als ik niet Sion meer bezong:
Jeruzalem, mijn vreugd.
Och Heer, vergeet geen Edomiet,
die in zijn overmoed wreed riep:
"Weg met die stad, niets deugt!"
[4]
Ook Babylon komt aan zijn eind,
een stad die door geweld verdwijnt.
Gelukkig wie dat doet.
Verwoesting grijpt de kind'ren aan
om wat Gods volk is aangedaan.
En zalig die dat doet.