139 Heer, U doorgrondt mij van omhoog

vorige pagina
[1]
Heer, U doorgrondt mij
van omhoog,
mijn hart ligt open voor uw oog.
U kent mijn zitten en mijn gaan,
mijn denken zelfs kunt U verstaan.
Waar ik ook ben, U komt mij tegen,
U bent vertrouwd met al mijn wegen.
[2]
Mijn mond spreekt
nog geen enkel woord,
of U hebt alles reeds gehoord.
Omgeeft mij niet aan elke kant
op heel mijn pad uw sterke hand?
Mijn kennis is te klein bevonden,
ik kan dit alles niet doorgronden.
[3]
Waar zou ik ooit
uw Geest ontgaan?
Waar zou U mij niet gadeslaan?
Steeg ik ten hemel, U bent daar,
uw oog wordt mij terstond gewaar.
Zou ik in 't rijk der doden dalen,
zelfs daar zou U mij achterhalen.
[4]
Al vloog ik heen van uw gelaat
op vleugels van de dageraad
tot aan het uiterste der zee,
uw hand ging zelfs daar met mij mee,
uw rechterhand zou mij bereiken.
Waar zou uw Geest ooit van mij wijken?
[5]
Indien ik bij mijzelf al zei:
"De zwarte nacht bedekke mij,"
dan was het duister als een licht,
dat mij omgeeft voor uw gezicht.
Niets houdt de nacht voor U verborgen:
U ziet hem lichtend als de morgen.
[6]
Ik loof het wonderbaar beleid
waarmee U mij hebt toebereid.
Mijn hart en nieren zijn uw werk,
ja, alles van mij draagt uw merk.
U hebt het leven mij gegeven,
mij in de moederschoot geweven.
[7]
Uw eigen hand
heeft mij gebouwd
daar waar geen mens
het ooit aanschouwt.
Uw oog nam mijn gebeente waar,
mijn aanvang was U openbaar.
Zelfs had U reeds voor ik ging leven,
mijn dagen in uw boek geschreven.
[8]
Hoe rijk zijn
uw gedachten, Heer!
Het overweldigt mij steeds weer:
Nog meer dan zand in de woestijn,
zo machtig moet hun aantal zijn.
Wanneer ik, Here, zal ontwaken,
mag ik nog uw nabijheid smaken.
[9]
Wanneer, o God,
wordt door uw macht
de goddeloze omgebracht?
Ik duld in mijn omgeving niet
wie U onteert en bloed vergiet.
Doe over hen uw toorn ontwaken
die, Heer, uw naam tot leugen maken.
[10]
Zou ik niet haten wie U haat,
verlaten wie uw weg verlaat?
Met afschuw zien mijn ogen aan
wie tegen U zijn opgestaan.
Slechts vijandschap kan ik hun geven,
volkomen haat, zolang zij leven.
[11]
Doorgrond mij,
ken mijn hart, o Heer.
Zijn mijn gedachten tot uw eer?
Zie of mijn wegen heilig zijn,
mijn paden recht, mijn daden rein.
En doe mij toch met vaste schreden
de weg van eeuwig heil betreden.