142 Tot God de Here, roep ik luid

vorige pagina
[1]
Tot God de Here, roep ik luid,
mijn klachten stort ik voor Hem uit.
Ik smeek de Heer met luide stem,
mijn noden leg ik neer voor Hem.
[2]
Terwijl mijn geest in mij versmacht,
kent U mijn pad en hoort mijn klacht.
Een strik heeft men voor mij gezet,
men wil mij vangen in een net.
[3]
Waarheen ik zie of mij ook wend,
geen sterveling die mij nog kent.
Geen mens die naar mij omziet, Heer,
ik vind geen enk'le toevlucht meer.
[4]
Ik roep in nood, tot U, o Heer,
U bent mijn schuilplaats, altijd weer.
In 't land der levenden bent U
mijn erfdeel, Heer; verhoor mij nu.
[5]
Sla, Here, op mijn smeken acht,
ik ben verzwakt, ik heb geen kracht.
Maak mij van mijn vervolgers vrij,
want zij zijn veel te sterk voor mij.
[6]
Leid mij uit mijn gevangenis,
dan prijs 'k uw naam, die heilig is.
't Rechtvaardig volk zal om mij staan
en juichen: God heeft welgedaan.