[1]
Zondaar, heeft een stem daar binnen
nooit zacht fluist'rend u gezegd:
"Wil opnieuw met God beginnen,
Die genade u schenkt voor recht?"
Nog kunt gij ook d' eerkroon winnen,
voor 't gelove weggelegd.
[2]
Waarom blijft gij wederstreven,
van Gods heilgoed afgekeerd?
Ga, door dankb're hoop gedreven,
uit tot Hem, Die niemand weert:
wiens genade u Gode leven
en gerust u sterven leert.
[3]
Zondaar, moog'lijk roept al spoedig
u de Heil'ge voor Zijn troon.
Jezus heeft voor u gebeden,
droeg voor u een doornenkroon.
Hoor nu als voor 't laatst de beden,
die u trekken tot Gods troon. |
|