[1]
O God, die droeg ons voorgeslacht
in nacht en stormgebruis,
bewijs ook ons Uw trouw en macht,
wees eeuwig ons tehuis!
[2]
Gevlucht naar Uwen vasten troon,
vindt ieder schuil en schut,
waar eeuwig hij beveiligd woon',
verstoken in Uw hut.
[3]
Gij zijt, van vóór Gij zee en aard
hebt door Uw woord bereid,
altijd dezelfde, die Gij waart,
de God der eeuwigheid!
[4]
En duizend jaar gaan als de dag
van gist'ren voor U heen,
een schaduw', een gedachte vaag,
een nachtwaak, die verdween.
[5]
De tijd draagt alle mensen voort
op zijn gestage stroom;
ze zijn als gras, door zon verdord,
vervluchtigd als een droom.
[6]
O God, die droeg ons voorgeslacht
in tegenspoed en kruis.
wees ons een gids in storm en nacht
en eeuwig ons tehuis! |
|