[1]
Zingt nu blij te moê
't machtig Opperwezen
ene lofzang toe.
Om ons heilgenot
worde Jakobs God,
met gejuich geprezen.
[2]
Zingt een psalm en geeft
trommels aan de reien.
Wat in Isr'el leeft,
roep' Zijn grootheid uit;
harp en zachte luit
moet Zijn roem verbreien!
[3]
Opent uwe mond,
eist van Mij vrijmoedig
op mijn trouw verbond!
Al wat u ontbreekt,
schenk Ik, zo gij 't smeekt,
mild en overvloedig. |
|