144 Gelukkig is het land

vorige pagina
[1]
Gelukkig is het land,
dat God, de Heer, regeert:
Hij redt met sterke hand
wie 't heilig zwaard hanteert.
Hij leert mij zwaard en boog,
Hij is mijn burcht en kracht,
een schuilplaats van omhoog,
die mij bekleedt met macht.
[2]
O Heer wat is de mens,
dat U steeds om hem geeft;
dat U niet anders wenst
dan zorgen dat hij leeft?
De mens is als de wind,
zijn schaduw glijdt voorbij.
Gelukkig mensenkind!
U blijft ons toch nabij.
[3]
Daal van de hemel, Heer
en raak de bergen aan
Stuur rook en bliksem neer,
wil zo de vijand slaan.
God, grijp mij met uw kracht
en houd mij bij de hand.
Bevrijd van vreemde macht,
die niets dan leugen plant.
[4]
U, God zing ik mijn lied
bij stemmig snarenspel
Waar U de zege biedt
en redt zo wonderwel,
bevrijd mij van het zwaard,
red van de vreemde macht.
Wat zijn hun woorden waard
als waarheid wordt verkracht?
[5]
Dan blinken uit in kracht
de zonen van ons huis.
En stralen vol van pracht
de dochters bij ons thuis.
De schuren raken vol
van rijkdom uit uw hand
En nooit raakt op de wol
van schapen op het land.
[6]
Uw zegen wordt vertaald
in kudden zonder tal,
wel, duizend-, duizendmaal.
En niemand brengt ten val.
Nooit voert meer weg een hand,
geen plein hoort nog geschreeuw.
Gelukkig is het land,
dat God, de Heer regeert.