357 Hoe lief'lijk, hoe vol heilgenot

Ps. 84: 1-6

vorige pagina
[1]
Hoe lief'lijk, hoe vol heilgenot,
o Heer, der legerscharen God,
zijn mij Uw huis en tempelzangen!
Hoe branden mijn genegenheên
om 's Heren voorhof in te treên,
mijn ziel bezwijkt van sterk verlangen;
mijn hart roept uit tot God,
die leeft en aan mijn ziel het leven geeft!
[2]
Zelfs vindt de mus een huis, o Heer!
De zwaluw legt haar jongskens neer
in 't kunstig nest bij Uw altaren.
Bij U, mijn Koning en mijn God,
verwacht mijn ziel een heilrijk lot,
geduchte Heer der legerscharen!
Welzalig hij, die bij U woont,
gestaâg U prijst en eerbied toont.
[3]
Welzalig hij, die al zijn kracht
en hulp alleen van U verwacht,
die kiest de welgebaande wegen.
Steekt hen de hete middagzon
in 't moerbeidal, Gij zijt hun bron
en stort op hen een milde regen,
een regen, die hen overdekt,
verkwikt en hun tot zegen strekt.
[4]
Zij gaan van kracht tot kracht steeds voort,
elk hunner zal in 't zalig oord
van Sion haast voor God verschijnen.
Let, Heer der legerscharen,
let op mijn ootmoedig smeekgebed!
Ai, laat mij niet van druk verkwijnen,
leen mij een toegenegen oor,
o Jakobs God, geef mij gehoor!
[5]
O God, die ons ten schilde zijt
en ons voor alle ramp bevrijdt,
aanschouw toch uw gezalfde Koning!
Eén dag is in Uw huis mij meer
dan duizend, waar ik U ontbeer.
'k Waar liever in mijn Bondsgods woning
een dorpelwachter, dan gewend
aan d' ijd'le vreugd in 's bozen tent.
[6]
Want God, de Heer, zo goed, zo mild,
is 't allen tijd een zon en schild.
Hij zal genaad' en ere geven.
Hij zal hun 't goede niet in nood
onthouden, zelfs niet in de dood,
die in oprechtheid voor Hem leven.
Welzalig, Heer, die op U bouwt
en zich geheel aan U vertrouwt!