359 De lofzang klimt uit Sions zalen

Ps. 65: 1, 2, 4, 5 & 9

vorige pagina
[1]
De lofzang klimt uit Sions zalen
tot U met stil ontzag.
Daar zal men U, o God, betalen
geloften, dag bij dag.
Gij hoort hen, die Uw heil verwachten,
o Hoorder der gebeên.
Dies zullen allerlei geslachten
ootmoedig tot U treên.
[2]
Een stroom van ongerechtigheden
had d' overhand op mij,
maar ons weerspannig overtreden
verzoent en zuivert Gij.
Welzalig, die Gij hebt verkoren,
die G' uit al 't aards gedruis
doet naad'ren en Uw heilstem horen,
ja, wonen in Uw huis.
[3]
O onze God, o vast vertrouwen
van 't allerverste land,
op wie al 's aardrijks einden bouwen
en 't wijdstgelegen strand!
Gij, die de hemelhoge bergen
doet pal staan door Uw kracht,
zodat zij vloed en stormen tergen,
Gij zijt omgord met macht!
[4]
't Gebruis der zee doet Gij bedaren,
daar Gij haar golven stilt.
't Rumoer der volken als der baren
betoomt Gij, waar Gij wilt.
Wie d' einden dezer aard' bewonen,
aanschouwen dag aan dag de teek'nen,
die Uw almacht tonen,
met vrees en diep ontzag.
[5]
De velden zijn bedekt met kudden,
de dalen zijn bekleed
met halmen, die van zwaarte schudden
en lonen 's landsman zweet.
Zij juichen elk op zijne wijze,
Uw eer klimt uit het stof.
Zij zingen Uwen naam ten prijze
Uw goedheid en Uw lof.