394 Van U zijn alle dingen

vorige pagina
[1]
Van U zijn alle dingen,
van U, o God, alleen,
van U de zegeningen,
o Hoorder der gebeên!
Uw liefd' en trouw omringen
mijn wankelende schreên.
En wat w' ooit goeds ontvingen,
het is van U alleen.
[2]
Gij kent steeds mijne noden,
waarin Gij trouw voorziet!
Gij geeft geen steen voor broden,
een slang voor vissen niet!
Wie komt tot U gevloden,
die Gij geen hulpe biedt?
Gij laat de zondaar noden,
nog eer hij tot U vliedt.
[3]
U zal ik eeuwig eren,
die eeuw'ge goedheid zijt!
U blijv', o Heer der Heren,
geheel mijn hart gewijd!
Wat kan ik niet ontberen,
wanneer Uw hand mij leidt;
wat vuriger begeren
dan Uwe heerlijkheid?