[1]
Is dat, is dat mijn Koning?
Dat aller vaad'ren wens?
Is dat, is dat Zijn kroning?
Zie, zie, aanschouw de mens.
Moet Hij dat spotkleed dragen?
Dat riet, die doornenkroon?
Lijdt Hij die smaad, die slagen?
Hij, God, Uw eigen Zoon?
[2]
Ja, ik kost Hem die slagen,
die smarten en die hoon.
Ik doe dat kleed Hem dragen,
dat riet, die doornenkroon.
Ik sloeg Hem al die wonden.
Voor mij moet Hij daar staan.
Ik deed door mijne zonden
Hem al die jamm'ren aan. |
|