425 'k Wil U, o God, mijn dank betalen

vorige pagina
[1]
'k Wil U, o God. mijn dank betalen,
U prijzen in mijn avondlied;
het zonlicht moge nederdalen,
maar Gij, mijn Licht, begeeft mij niet.
Gij woudt mij met Uw gunst omringen,
meer dan een Vader zorgdet Gij;
Gij, milde bron van zegeningen,
zulk een ontfermer waart Gij mij!
[2]
Uw trouwe zorg zou mij bewaren,
Uw hand heeft mij gevoed, geleid;
Gij waart nabij in mijn bezwaren,
nabij in elke moeilijkheid.
Deez' avond roept mij, na mijn zorgen,
tot rust voor lichaam en voor geest.
Heb dank! Reeds in de vroege morgen
zijt Gij mijn heil en hulp geweest.
[3]
Ik weet, aan wie ik mij vertrouwe,
al wisselen ook dag en nacht.
Ik ken de rots, waarop ik bouwe:
hij feilt niet, die Uw heil verwacht.
Eens, aan de avond van mijn leven,
breng ik, van zorg en strijden moe,
voor elke dag, hier mij gegeven,
U hoger, reiner loflied toe.