[1]
Niet ik, maar Christus zij geëerd, geprezen,
Niet ik, maar Christus zij mijn woord en lied;
Niet ik, maar Christus zal mijn leven wezen,
Niet ik, maar Christus zij 't, Die men steeds ziet.
[chorus]
O, van mijzelve verlost te zijn,
Van 't oude ik gans vrij!
Help mij, o Heer, dat niet meer ik
Maar Christus leev' in mij.
[2]
Niet ik, Maar Christus is de uitverkoorne,
Niet ik, maar Christus zoekt des Vaders eer;
Niet ik, maar Christus zoekt in mij 't verloorne,
Niet ik, maar Christus is het telkens weer.
[chorus]
O, van mijzelve verlost te zijn,
Van 't oude ik gans vrij!
Help mij, o Heer, dat niet meer ik
Maar Christus leev' in mij.
[3]
Niet ik, maar Hij is voor mijn schuld gestorven;
Niet ik, maar Hij hing schuldeloos aan 't kruis;
Niet ik, maar Hij heeft 't leven mij verworven,
En plaats bereid in 't eeuwig Vaderhuis.
[chorus]
O, van mijzelve verlost te zijn,
Van 't oude ik gans vrij!
Help mij, o Heer, dat niet meer ik
Maar Christus leev' in mij.
[4]
Niet ik, maar Hij draagt voortaan al mijn zorgen,
Niet ik, maar Hij is 't, Die mijn zaken richt;
Niet ik, maar Hij brengt m' in die blijde morgen,
Heilig en rein voor 's Vaders aangezicht.
[chorus]
O, van mijzelve verlost te zijn,
Van 't oude ik gans vrij!
Help mij, o Heer, dat niet meer ik
Maar Christus leev' in mij |
|