477 Door de nacht van smart en zorgen

vorige pagina
[1]
Door de nacht van smart en zorgen
schrijdt de stoet der pelgrims voort,
zingend lied'ren van de morgen,
nu het nieuwe licht weer gloort.
[2]
Stralend wenken ons door 't duister
glanzen van 't beloofde land;
angsten wijken voor die luister
en Gij grijpt de broederhand.
[3]
God is zelf vooraan geschreden,
Hij verlicht, verlost Zijn volk,
baant het pad, dat wij betreden
en verjaagt de donk're wolk.
[4]
Eén is 't doelwit onzer gangen,
één 't geloof dat nooit versaagt,
één ons vurig heilsverlangen,
één de hoop, die naar God vraagt.
[5]
Eén het lied, dat duizend lippen
heffen als met énen mond,
één de strijd, één de gevaren,
één het doel, in God gegrond.
[6]
Eén is 't uitzicht van verblijden
aan de verre, eeuw'ge kust,
waar d' Almacht' g' ons heen wil leiden,
waar de ziel in vrede rust.
[7]
Voorwaarts dan, o reisgezellen!
Voort! Het kruis zij onze kracht.
Draagt Zijn smaad en laat u stellen
in Zijn dienst, het moet volbracht!
[8]
Eens komt dan het groot ontwaken,
eens de zege op de dood.
Dan zal God een einde maken
aan ellend' en alle nood.