[1]
Een korte wijl: de tijd genaakt,
En Jezus komt dan weer!
Het zalig uur is weldra daar.
En wij zien onze Heer.
Hoe nietig schijnt dan al ons leed,
De reis, hoe kort van duur!
En duisternis vliedt eeuwig heen,
Als daagt het morgenuur.
[chorus]
Heer Jezus, kom! kom tot Uw volk,
Dat U reeds lang verwacht!
En voor Uw komst in heerlijkheid,
Verdwijnt onz' aardse nacht.
[2]
Een korte wijl! "Hoe lang, o Heer!"
Zo roept Uw volk nu uit;
De hoop om U te zien, o Heer,
Vervult Uw aardse bruid.
Met zulk een hoop, die m' ook bezielt,
Zou 'k niet verlangend zijn?
Wat zaligheid, als uit genĂ¢
Ik voor Uw troon verschijn!
[chorus]
Heer Jezus, kom! kom tot Uw volk,
Dat U reeds lang verwacht!
En voor Uw komst in heerlijkheid,
Verdwijnt onz' aardse nacht.
[3]
Een korte wijl dan niet gezucht.
O ziel, en klaag niet meer;
Elk ogenblik, dat henen snelt.
Brengt nader bij de Heer.
Zijn tijd is best, o wacht dan voort,
En waak en bid en strijd;
De morgenster verschijnt weldra,
't Is maar een korte tijd.
[chorus]
Heer Jezus, kom! kom tot Uw volk,
Dat U reeds lang verwacht!
En voor Uw komst in heerlijkheid,
Verdwijnt onz' aardse nacht |
|