[1]
Mijn vader is rijk in huizen en land,
Hij houdt alle schatten der aard in Zijn hand;
Al 't goud en het zilver en wat al niet meer?
Men eert Hem als Koning, der heren Heer.
[chorus]
'k Ben een koninklijk kind, (bis)
Met Jezus, mijn Heiland,
Ben 'k een koninklijk kind.
[2]
Zo lief had Hij mij, dat Hij zond van Zijn troon,
Tot redding der wereld Zijn enige Zoon.
Hij leed en Hij stierf, en verrees van de dood,
Waardoor Hij mij toegang tot 't Vaderhuis bood.
[chorus]
'k Ben een koninklijk kind, (bis)
Met Jezus, mijn Heiland,
Ben 'k een koninklijk kind.
[3]
Eens zocht ik naar vreê in werelds genot,
Verloren in zonde, vervreemd van mijn God:
Maar Hij zocht mij op, Die zo teer mij bemint.
En nu, door genâ ben 'k een koninklijk kind.
[chorus]
'k Ben een koninklijk kind, (bis)
Met Jezus, mijn Heiland,
Ben 'k een koninklijk kind.
[4]
En als dan dit aardse huis eenmaal vergaat,
Mijn vader is rijk, daarom vrees ik geen kwaad:
Reeds wacht mij een thuis, waar 'k de zaligen vind,
'k Prijs God, want ik ben toch een koninklijk kind.
[chorus]
'k Ben een koninklijk kind, (bis)
Met Jezus, mijn Heiland,
Ben 'k een koninklijk kind |
|