529 Zie de leliën op 't veld

vorige pagina
[1]
Zie de leliën op het veld,
Zie hoe schoon zij bloeien!
Wie doet haar, van zorgen vrij,
Daar zo heerlijk groeien?
Wie gaf haar die stille pracht,
Wie dat kleed, zo rein en zacht,
Zonder zijns gelijke? (bis)
[2]
God, de Heer, riep hen uit d' aard.
Doet zo blij hen tieren;
Hij gaf hun dat schone kleed;
Om deez' aard te sieren;
Opdat ik bij zorg en smart,
Met een stil, gelovig hart,
Leer op Hem vertrouwen. (bis)
[3]
IJdel mens, wat zorgt gij toch?
Zie toch meer naar boven;
Zegt niet Hij toch in Zijn woord:
Gij gaat bloemen ver te boven?
Woel toch niet in 't aardse slijk,
Maar zoek eerst het koninkrijk,
Leer in Hem geloven. (bis)