537 Welzalig, die U wachten, Heer

vorige pagina
[1]
Welzalig, die U wachten Heer,
Als wachters op de morgen,
Al wordt het duister meer en meer,
Al daalt de nacht der zorgen.
[2]
Die, bouwend op Uw heilig woord,
In 't waken niet vertragen,
Al looch'nen ongeloof en spot,
Dat ooit Uw komst zal dagen.
[3]
Die hoopvol steeds naar boven zien,
Wier hart brandt van verlangen,
Als Koning hulde U te biên,
U waardiglijk t' ontvangen.
[4]
Gij, Zonne der gerechtigheid!
Zult hun welhaast verschijnen;
Uw zegen kroont hen na de strijd
Met vreugd, die nooit zal kwijnen.