[1]
O, Gij, mijn troost en blijde hope,
Laat mij niet langer in mijn smart;
Mijn hart en ziele staan U open,
Kom, Jezus, wonen in mijn hart,
Gij, lust des hemels, vreugd der aarde,
En God én mens, Gij, morgengloed.
Kom, dierb're Zonne der genade,
Geef licht, geef warmte mijn gemoed.
[2]
O, mocht mijn hart Uw kribbe wezen,
Gij kind zo groot, al zijt Ge klein;
Mocht Gij daar sluimeren en waken,
Het U ten wieg en leger zijn;
Dan was in waarheid mij gegeven
Een heerlijk lot in angst en pijn.
O Heer, opdat G' in mij kunt leven,
Wil eerst in mij geboren zijn.
[3]
O, Heiland, stil dan mijn verlangen
Naar Uwe komst, Uw zaligheid
Met ootmoed wil ik U ontvangen,
Mijn hart en ziele zijn bereid.
'k Wil, Heer, Uw liefdedienst mij wijden,
Met hart en leven, ziel en zin.
O, laat mij maar Uw troost genieten,
O Jezus, komt Gij bij mij in. |
|