[1]
Wat blijde hymne rijst uit 's Hemels Eng'lenrij?
Wat heerlijk lofakkoord, wat zoete harmonie?
Hoe gaan de zaal'ge scharen,
Op klank van stem en snaren,
Dus, wuivend met de palm, Gods glorietroon voorbij?
[2]
Een zondaar is gered! herhaalt het juichend koor;
Een afgedwaalde zoon, die rust en lust verloor,
Kwam tot de Vader weder;
In tranen boog hij neder:
In vreugde rees hij op en koos het rechte spoor.
[3]
Mijn ziel! om uwentwil dat heerlijk harpgeruis!
Voor u, die lust en rust in God hervond bij 't kruis,
Voor u, die jubelgalmen,
Voor u, die zegepalmen,
Voor u, dit vreugdefeest in 't zalig Vaderhuis!
[4]
O God, wat zijt Gij goed! Gij hebt mijn angst gestild,
Gij hebt mijn schuld gedelgd, Gij hebt mijn heil gewild!
Waar woorden mij ontbreken,
Laat daar mijn tranen spreken,
En 't juichen van dit hart, dat van verrukking trilt!
[5]
Ook mij dat Paradijs aan 't einde der woestijn!
Ook mij een plaats in 't Licht, waar zonde woont noch pijn!
Ik zal de Hemel erven,
En de ure van mijn sterven,
Zal mijn geboortestond voor 't Eeuwig leven zijn. |
|