[1]
Wilhelmus van Nassouwe,
Ben ik van duitschen bloed,
Den vaderland getrouwe,
Blijf ik tot in den doet.
Een Prince van Oranje,
Ben ik vrij onverveerd,
Den Koning van Hispanje,
Heb ik altijd geƫerd.
[2]
Mijn Schild en mijn Betrouwen,
Zijt Gij, o God, mijn Heer!
Op U zo wil ik bouwen,
Verlaat mij nimmermeer!
Dat ik doch vroom mag blijven,
Uw dienaar t' allen stond,
De tirannie verdrijven,
Die mij mijn hart doorwondt.
[3]
Oorlof! mijn arme schapen,
Die zijt in grote nood,
Uw herder zal niet slapen,
Al zijt gij nu verstrooid.
Tot God wilt u begeven,
Zijn heilzaam Woord neemt aan,
Als vrome Christen leven;
't Zal hier haast zijn gedaan. |
|