[1]
Gelijk de storm het water zweept,
En 't naar de hoogste plaatsen jaagt,
Verneder zo, o Heer, mijn ziel
En doe met haar wat U behaagt.
[2]
Zoals de rank des wijnstoks buigt,
Gesneden op des Landsmans woord,
Zo reinig van mijn "ik" mij, Heer,
Dan breng ik meerder vruchten voort.
[3]
Heer, buig mij als het trotse graan,
Dat Gij doet bukken voor de wind;
Maak zo mij door Uw Geesteskracht
Een need'rig en ootmoedig kind.
[4]
En als mijn trotse hart vergeefs
De wind Uws Geestes ruisen laat,
Laat dan die Geest een vuur mij zijn;
Verteer wat dan nog wederstaat.
[5]
Zoals de pottenbakker 't leem
Tot vaten in zijn hand kneedt,
Maak zo mij, Heer, een bruikbaar vat,
Vervuld met U, tot dienst gereed. |
|