[1]
Kom, Schepper, Geest, Die hebt gegrond
In d' aanvang 't ganse wereldrond,
Wil wonen in 't gelovig hart,
En stort daarin Uw vreugd' voor smart.
Maak 't harte gans van zonde rein,
Opdat w' Uw tempel mogen zijn.
[2]
O, bron van ongeschapen licht,
Die Gods Gemeente troost en sticht!
O, driemaal heil'ge vuurfontein,
Laat hemelliefde in ons zijn!
Daal met Uw heil'ge zalving neer,
En heilig ons gestadig weer.
[3]
Daal van omhoog, stort meer en meer,
Van Uwe krachten op ons neer.
Gij sterkte van Zijn mogendheid,
Die ons in alle Waarheid leidt!
Deel ons van Uwe vruchten mee;
Vervul ons hart met liefd' en vree.
[4]
Geprezen zij met lof en eer
Jehova, onze God en Heer!
De Zoon zij heerlijkheid, Die stierf
En 's mensen zaligheid verwierf.
Gelijk' aanbidding zij de Geest,
Die ons tot Trooster is geweest. |
|