[1]
O Heer, die daar des hemels tente spreidt,
En wat op aard is, hebt alleen bereid,
Het schuimig, woedig meer kon maken stille,
En alles doet naar Uwe lieve wille,
Wij slaan het oog tot U omhoog,
Die ons in angst en nood,
Verlossen kont, tot aller stond,
Ja, zelfs ook van de dood!
[2]
Als gij (o vrome!) dikwijls hebt gesmaakt
Vermaak u nu vrij, dat 't uw harte raakt!
Looft God de Heer met zingen en met spelen,
En roept vrij uit tezaam met luider kelen:
Hadd' ons de Heer (Hem zij de eer!)
Alzo niet bijgestaan,
Wij waren lang (ons was zo bang!)
Al in de druk vergaan. |
|