[1]
Als de nevel die het landschap
Had bedekt als een gordijn,
Wordt verscheurd en de natuur weer
Schittert in de zonneschijn,
Is dit als een regenboog van Gods belofte aan deez' aard:
In die dag ziet g' alles beter,
Als de mist is opgeklaard.
[chorus]
Bij de Heer geen neev'len meer
't Duister zwicht daar voor het licht.
Eenmaal breekt voor al Gods kind'ren
Toch de blijde morgen aan,
Dat ons alles wordt ontsluierd,
En de mist is weggegaan.
[2]
Dikwijls gaat hier 't pad des levens
Door de donk're neev'len heen;
Vaak is 't hart zo moe en droevig,
En schijnt 't ons als zijn w' alleen.
Maar dan horen wij Zijn roepstem:
Zie, Ik kom! houdt moedig aan!
Straks zult g' alles beter zien, als
Alle mist is weggegaan.
[chorus]
Bij de Heer geen neev'len meer
't Duister zwicht daar voor het licht.
Eenmaal breekt voor al Gods kind'ren
Toch de blijde morgen aan,
Dat ons alles wordt ontsluierd,
En de mist is weggegaan.
[3]
En wanneer wij eenmaal juichend,
Rond de troon van Jezus staan,
En wij de geliefden weerzien,
Die ons reeds zijn voorgegaan.
Dan zal 't loflied der verlosten
Klinken tot in eeuwigheên:
Dood en scheiding zijn verdwenen.
Alle neev'len vloden heen.
[chorus]
Bij de Heer geen neev'len meer
't Duister zwicht daar voor het licht.
Eenmaal breekt voor al Gods kind'ren
Toch de blijde morgen aan,
Dat ons alles wordt ontsluierd,
En de mist is weggegaan |
|