[1]
Zingt nu de macht van Jezus' naam,
gij eng'len, buigt u neer;
schaart u verheugd om Zijnen troon
en looft Hem, looft Hem,
looft Hem als uw aller Heer.
[2]
Gij nageslacht van Israël,
verkoor'nen van weleer,
erkent Hem, die Zijn volk verlost
en looft Hem, looft Hem,
looft Hem als uw aller Heer.
[3]
Gaat uit, gij volken, zingt Zijn lof,
gij volken, heind' en veer,
aanbidt Hem, die met vrede komt
en looft Hem, looft Hem,
looft Hem als uw aller Heer.
[4]
In 't eind der tijden weer tot één
vergaderd in den Heer,
heft heel Gods Kerk dan jubel aan
en looft Hem, looft Hem,
looft Hem als uw aller Heer. |
|