[1]
Wanneer, o zult gij komen,
Gij dag der heerlijkheid!
Als ons aan Edens stromen,
Weer zelf de Herder weidt?
Daar is de grens der smarte!
Daar woont geen angst of rouw;
Daar baadt zich oog en harte
In Jezus' liefdetrouw.
[chorus]
Wanneer, wanneer, wanneer!
Wanneer, wanneer, wanneer!
Wanneer o, zult gij komen,
Gij dag der heerlijkheid?
[2]
Daar zijn de groene dalen,
Vol kleur en geur en glans;
Daar enkel zonnestralen
Aan onbewolkte trans;
Daar siert een koningskrone,
Daar 't sneeuwwit priesterkleed,
Wie één met 's Vaders Zone
Zijn schand' en smaadheid leed.
[chorus]
Wanneer, wanneer, wanneer!
Wanneer, wanneer, wanneer!
Wanneer o, zult gij komen,
Gij dag der heerlijkheid?
[3]
Gemeente, welk ontmoeten
Wacht daar ons in die dag!
Als aan des Herders voeten
Zijn kudde rusten mag.
Heer, eer die dag des feestes
Verschijnt in heerlijkheid,
Maak vol des Heil'gen Geestes
Ons voor Uw komst bereid.
[chorus]
Wanneer, wanneer, wanneer!
Wanneer, wanneer, wanneer!
Wanneer o, zult gij komen,
Gij dag der heerlijkheid |
|