[1]
Triomf! Triomf! Immanuël verrijst.
De macht van dood en hel
Moet voor Zijn grootheid bukken:
Lof, eer de Held, die overwon,
Die ons met God verzoenen kon,
En aan de dood ontrukken!
Triomf! Triomf! Hij zegepraalt,
De volle losprijs is betaald,
De kwijtbrief afgegeven;
God spreekt van Zijn' genadetroon:
" 'k Berust in 't offer van Mijn' Zoon,
Hij leeft, en gij zult leven."
[2]
Triomf! wij zien op 't moordveld neêr,
Maar Jezus hangt aan 't kruis niet meer;
Reeds is de dood verslonden:
Daar, waar het zoekend oog Hem mist,
Hangt, maar voor eeuwig uitgewist,
Het handschrift van de zonden.
Triomf! triomf! op Golgotha
Ontspringen stromen van gena,
Geen donder laat zich horen;
In 't suizen van een zachte wind
Spreekt God als Vader tot Zijn kind,
Nu langer niet verloren.
[3]
Triomf! de Heer is opgestaan,
Wij kunnen vrolijk grafwaarts gaan,
Zijn liefde zal ons wekken;
Hij, d' Eersteling in Zijne stand,
Kan ons ten zeek're onderpand
Van ons verrijzen strekken:
Triomf! triomf! wat hier bezwijk',
Eens zullen wij, aan Hem gelijk,
Verklaard, onsterf'lijk wezen,
Ja, opstaan, opstaan zal ons stof!
Zingt, stervelingen! Jezus' lof!
Zijn naam blijft onvolprezen! |
|