[1]
Schepper en Koning, U klinkt mijn zang.
U geldt mijn lof mijn leven lang,
ja, al mijn dagen hier op aard.
Ik zal, zo lang ik leven mag,
Uw naam bezingen dag aan dag,
Uw liefd' is aller lofzang waard.
[2]
Zalig, ja zalig is toch hij,
die Jacobs God weet aan zijn zij,
de Heer die aard en hemel schiep.
Zijn trouw houdt alle eeuwen stand,
Hij voedt Zijn volk met milde hand,
dat Hem in nood om redding riep.
[3]
Blinden hergeeft Hij het gezicht;
Hij heeft verdrukten opgericht,
die Heer, die onze nood gedenkt.
Hij is 't die ons in gunst aanschouwt,
die wees en weduw staande houdt
en aan gevang'nen vrijheid schenkt.
[4]
Juich dan, o Sion, Hem ter eer;
Hem, onze Schepper, Koning, Heer.
Verheug u in Zijn liefd' en macht.
Al staat de wereld ook in brand,
uw God regeert met vaste hand
tot in het laatste nageslacht. Amen. |
|