[1]
'k Heb gehoord van een land,
Aan een ver verwijderd strand,
Waar geen moeite meer zal zijn of strijd,
Waar noch ziekte noch pijn,
Zelfs geen tranen zullen zijn,
Waar de eeuwige jeugd ons verbeidt.
[chorus]
Hoe zal 't zijn aan dat strand
Van dat heerlijke land?
Als ik d' Eng'len en zaal'gen ontmoet.
En bij 't eeuwige licht,
In de Stad door God gesticht, ook Hem zie,
Die mij kocht met Zijn bloed.
[2]
Waar de levensbron vloeit
En de boom des levens groeit,
Al wat edel en schoon is gedijt,
Waar geen wanklank meer klinkt,
Alles God ter ere zingt,
Waar de eeuwige jeugd ons verbeidt.
[chorus]
Hoe zal 't zijn aan dat strand
Van dat heerlijke land?
Als ik d' Eng'len en zaal'gen ontmoet.
En bij 't eeuwige licht,
In de Stad door God gesticht, ook Hem zie,
Die mij kocht met Zijn bloed.
[3]
In dat land is een Huis,
Waar de Heer als vrucht van 't kruis,
Voor de Zijnen een plaats heeft bereid,
'k Houd mijn ogen gericht,
Naar dat land vol vreugd' en licht,
Waar de eeuwige jeugd mij verbeidt.
[chorus]
Hoe zal 't zijn aan dat strand
Van dat heerlijke land?
Als ik d' Eng'len en zaal'gen ontmoet.
En bij 't eeuwige licht,
In de Stad door God gesticht, ook Hem zie,
Die mij kocht met Zijn bloed |
|