[1]
Wij trekken in een lange stoet
op weg naar Bethlehem,
wij gaan uw koning tegemoet,
o stad Jeruzalem!
Gezegend die zijn komst begroet
en knielen wil voor Hem!
[chorus]
Wij loven U, koning en Heer,
koning en Heer,
wij loven U, koning en Heer!
[2]
Al zijt Gij nu nog maar een kind
zo kwetsbaar, teer en klein,
wij weten dat het rijk begint
waarvan Gij Heer zult zijn,
een rijk waarin de vrede
wint van oorlog en van pijn.
[chorus]
Wij loven U, koning en Heer,
koning en Heer,
wij loven U, koning en Heer!
[3]
Al gaat de vijand in het rond,
de koning van het kwaad,
al dreigt hij met zijn grote mond
dat hij U eens verslaat,
straks ligt hij dodelijk gewond
wanneer zijn rijk vergaat!
[chorus]
Wij loven U, koning en Heer,
koning en Heer,
wij loven U, koning en Heer!
[4]
Wij gaan op weg naar Bethlehem,
daar ligt Hij in een stal
die koning in Jeruzalem
voor eeuwig wezen zal!
Laat klinken dan met luider stem
en blij bazuingeschal!
[chorus]
Wij loven U, koning en Heer,
koning en Heer,
wij loven U, koning en Heer |
|