[1]
Als mijn arbeid voleindigd en mijn strijd hier is voorbij,
Als voor mij de blijde, eeuw'ge morgen gloort,
Zal 'k mijn Heiland ontmoeten bij mijn komst aan d' overzij,
Waar mijn oor het welkom van Zijn lippen hoort.
[chorus]
'k Zal Hem kennen, 'k zal Hem kennen,
Als 'k verlost daar zal staan aan Zijn zij;
'k Zal Hem kennen, 'k zal Hem kennen,
Aan de handen, doorboord ook voor mij.
[2]
Welk een vreugd' zal dat wezen, als 'k Zijn aangezicht aanschouw,
En de zachte glans zie van Zijn vriend'lijk oog;
En hoe zal 'k Hem daar danken voor genade, liefde en trouw,
Die een woning mij bereid heeft daar omhoog!
[3]
Mijn geliefden, daarboven zal ik allen weder zien,
En herdenken, hoe wij scheidden hier op aard,
In dat nieuw, zalig Eden zullen zij m' een welkom biên,
Maar 't ontmoeten van mijn Heer is 't meest mij waard.
[4]
Op de straten van goud, in witte kleed'ren zal ik gaan,
In dat land, waar nooit een traan meer wordt geschreid;
Met de zaal'gen zal 'k zingend om des Heilands troon daar staan,
Maar Hem Zelf te zien, is wat mij 't meest verblijdt. |
|