[1]
Ik ken een rivier, en haar heerlijke vloed.
Stroomt vredig en zeegnend steeds voort.
Zij straalt en zij glanst
als met vurige gloed;
Wie heeft van die stroom niet gehoord?
[chorus]
Die 't hoort en die dorst heeft, die koom',
en drink' uit die zaal'gende stroom.
Die wil, neme 't Water des Levens om niet,
dat God uit genade U biedt.
[2]
En waar deze stroom
met zijn wateren vliedt,
daar jubelt vol vreugde het hart,
daar 't voortaan
de heerlijkste zegen geniet,
en troost vindt in zorgen en smart.
[chorus]
Die 't hoort en die dorst heeft, die koom',
en drink' uit die zaal'gende stroom.
Die wil, neme 't Water des Levens om niet,
dat God uit genade U biedt.
[3]
De stroom is zo diep
en zijn water is klaar,
't Smaakt beter dan d' edelste wijn,
het heelt ook de krankheid
en 't sterkt wonderbaar,
het wast de onreinste zelfs rein.
[chorus]
Die 't hoort en die dorst heeft, die koom',
en drink' uit die zaal'gende stroom.
Die wil, neme 't Water des Levens om niet,
dat God uit genade U biedt.
[4]
Het Water des Levens,
zo heet deze vloed,
stroomt door Gods genade ook nu!
't Is Jezus verlossend en zaligend bloed,
het stroomt ook, o zondaar, voor u!
[chorus]
Die 't hoort en die dorst heeft, die koom',
en drink' uit die zaal'gende stroom.
Die wil, neme 't Water des Levens om niet,
dat God uit genade U biedt.
[5]
Wie dorst heeft,
die kome en drinke om niet!
Zo roepen de Geest en de Bruid.
Slechts hij,
die zijn ziel met die stroom overgiet,
rust eens aan Gods Vader hart uit.
[chorus]
Die 't hoort en die dorst heeft, die koom',
en drink' uit die zaal'gende stroom.
Die wil, neme 't Water des Levens om niet,
dat God uit genade U biedt |
|