[1]
Als ik eens zal gaan door de gouden poort,
En voor mijn God verschijn,
Geeft de Heiland mij daar een levenskroon;
Hoe zalig zal dat zijn!
[chorus]
O, wat blijdschap en vreugd' wacht mij daar omhoog,
Als ik mijn God zal zien!
O, hoe zalig voorwaar! als mijn Heiland mij,
Een levenskroon zal biên.
[2]
O, wat zaligheid, eenmaal daar te zijn,
Waar eeuwig ik dan woon!
O, hoe heerlijk klinkt door die gouden poort,
Het loflied voor Gods troon!
[chorus]
O, wat blijdschap en vreugd' wacht mij daar omhoog,
Als ik mijn God zal zien!
O, hoe zalig voorwaar! als mijn Heiland mij,
Een levenskroon zal biên.
[3]
Ik vertrouw op Hem, Die mij heeft verlost;
Zijn liefde is rijk en vrij!
In het Vaderhuis heeft de Heer bereid
Een woning ook voor Mij!
[chorus]
O, wat blijdschap en vreugd' wacht mij daar omhoog,
Als ik mijn God zal zien!
O, hoe zalig voorwaar! als mijn Heiland mij,
Een levenskroon zal biên.
[4]
Niet mijn kracht of moed, maar mijn Vorst al d' eer,
Van wat mijn trouw verwierf.
Heer, mijn schild en kroon leg ik neer voor U,
Die mij ten leven stierf.
[chorus]
O, wat blijdschap en vreugd' wacht mij daar omhoog,
Als ik mijn God zal zien!
O, hoe zalig voorwaar! als mijn Heiland mij,
Een levenskroon zal biên |
|