[1]
Zo ver van het Godsrijk te wezen,
Geen vijand, ook geen vrind.
Waarom toch langer vrezen?
God roept u, wordt Zijn kind.
[chorus]
Blijf langer niet aarz'len en buiten staan,
God heeft u getrokken, maar gij moet gaan.
Niet ver van het Godsrijk en toch nog vergaan,
Nabij en toch zo ver.
[2]
Zo dicht bij het Godsrijk te leven,
En toch nog ver van God.
Voor dood en oordeel beven,
Geen hoop? o, welk een lot.
[chorus]
Blijf langer niet aarz'len en buiten staan,
God heeft u getrokken, maar gij moet gaan.
Niet ver van het Godsrijk en toch nog vergaan,
Nabij en toch zo ver.
[3]
Gij moogt van de bijbel veel weten,
En juub'len psalm of lied,
Voor mensen Christen heten,
God kent u, 't baat u niet!
[chorus]
Blijf langer niet aarz'len en buiten staan,
God heeft u getrokken, maar gij moet gaan.
Niet ver van het Godsrijk en toch nog vergaan,
Nabij en toch zo ver.
[4]
De dag der genade is heden,
Gij hebt dat vaak gehoord,
Geloof dan en Zijn vrede,
Schenkt Hij u naar Zijn Woord.
[chorus]
Blijf langer niet aarz'len en buiten staan,
God heeft u getrokken, maar gij moet gaan.
Niet ver van het Godsrijk en toch nog vergaan,
Nabij en toch zo ver |
|