[1]
0 God, als oog en oor 't aanbidd'lijk wonder
vernemen van Uw werken zonder tal;
der sterren pracht, het dreunen van de donder,
Uw kracht en heerlijkheid in 't gans heelal:
[chorus]
Dan zingt mijn ziel tot U, mijn Heer, mijn Heil;
Hoe groot zijt Gij, hoe groot zijt Gij!
Dan zingt mijn ziel tot U, mijn Heer, mijn Heil;
Hoe groot zijt Gij, hoe groot zijt Gij!
[2]
Als ik bedenk, hoe God Zijn Zoon niet spaarde,
maar Hem deed sterven dan is 't mij te groot!
Hoe 's Hemels Koning stierf voor mij op aarde,
mijn zonde boette door Zijn bitt're dood:
[chorus]
Dan zingt mijn ziel tot U, mijn Heer, mijn Heil;
Hoe groot zijt Gij, hoe groot zijt Gij!
Dan zingt mijn ziel tot U, mijn Heer, mijn Heil;
Hoe groot zijt Gij, hoe groot zijt Gij!
[3]
Waar 'k mij met Christus mag gestorven weten,
en leef door Hem, nu door geen vrees benard.
Nu d' Overwinnaar, op de troon gezeten
ook troont in mijn door Hem gereinigd hart.
[chorus]
Dan zingt mijn ziel tot U, mijn Heer, mijn Heil;
Hoe groot zijt Gij, hoe groot zijt Gij!
Dan zingt mijn ziel tot U, mijn Heer, mijn Heil;
Hoe groot zijt Gij, hoe groot zijt Gij!
[4]
En als Hem straks één juichtoon zal begroeten,
als Hij mij thuishaalt, welk een heerlijkheid!
Dan werp ik mij aanbiddend aan zijn voeten,
en roep het allen toe, hoe groot Gij zijt!
[chorus]
Dan zingt mijn ziel tot U, mijn Heer, mijn Heil;
Hoe groot zijt Gij, hoe groot zijt Gij!
Dan zingt mijn ziel tot U, mijn Heer, mijn Heil;
Hoe groot zijt Gij, hoe groot zijt Gij |
|