197 Aanschouw ik 't wonderbare kruis

197

vorige pagina
[1]
Aanschouw ik 't wonderbare kruis,
waaraan de vorst der ere stierf,
dan stort in puin en wordt tot gruis
al wat ik eens zo trots verwierf.
[2]
Wanneer ik roem,
roem 'k in de Heer,
die aan dat kruishout werd doorboord;
beschaamd leg ik voor Hem temeer
al 't ijd'Ie, dat mij heeft bekoord.
[3]
Van handen, voeten,
't hoofd zo schoon,
daalt smart en liefd', ineengevloeid.
Waar wies uit doornen zulk een kroon?
Waar is de liefde zo ontbloeid?
[4]
Zo 'k Jezus al mijn schatten bood,
was nog mijn offer veel te klein;
een liefde, zo onmeet'lijk groot,
vraagt ziel en lichaam, heel mijn zijn.