[1]
't Is middernacht, en in de hof
buigt, tot de dood bedroefd, in 't stof
de Ievensvorst; in zijn gebeĂȘn
doorworstelt Hij zijn strijd alleen.
[2]
't Is middernacht,
maar hoe Hij lijdt,
zijn jong'ren slapen bij die strijd,
en missen, afgemat in rouw,
de aanblik op des Meesters trouw.
[3]
't Is middernacht,
maar Jezus waakt,
en 't zielelijden, dat Hij smaakt,
bant uit zijn hart de bede niet:
"Mijn Vader, dat uw wil geschied'."
[4]
't Is middernacht, en 't Vaderhart
sterkt en verstaat de man van smart,
die 't enig lijden, dat Hij torst,
ten eind doorstrijdt als levensvorst. |
|